Arbeidstherapie

Werken op arbeidstherapeutische basis

Wat is werken op arbeidstherapeutische basis?

Het begrip werken op arbeidstherapeutische basis dateert nog uit de tijd dat er bedrijfsverenigingen bestonden. Als een arbeidsongeschikte werknemer het werk weer (gedeeltelijk) ging hervatten maar nog onduidelijk was of hij zijn eigen werkzaamheden weer zou kunnen uitvoeren, dan kon het instrument arbeidstherapeutische werkhervatting worden ingezet. In dat geval ontving de werknemer geen loon van de werkgever, maar een ziektewetuitkering.

Werken op arbeidstherapeutische basis wordt vaak door bedrijfsartsen geadviseerd na een langdurige periode van arbeidsongeschiktheid. Vaak start de werknemer binnen een re-integratietraject niet direct met volledige werkhervatting maar met een arbeidsduurbeperking en op arbeidstherapeutische basis (bijvoorbeeld middels halve werkdagen). Werken op arbeidstherapeutische basis wordt echter te pas en te onpas ingezet. In professionele protocollen is het begrip vaak onvoldoende gedefinieerd. Arbeidstherapie is geen werkhervatting. Voor de werkgever geldt loondoorbetaling op basis van arbeidsongeschiktheid, dat wil zeggen ook bij volledige werkhervatting op arbeidstherapeutische basis blijft de werknemer als 100% arbeidsongeschikt geregistreerd staan. Dit kan uiteraard gevolgen hebben voor het loon (bijvoorbeeld door loonkorting in het 2e ziektejaar of vanwege secundaire arbeidsvoorwaarden). Ook inkomensverzekeraars kunnen een eigen beleid voeren ten aanzien van arbeidstherapie. Arbeidstherapie heeft een duidelijke positie gekregen in CAO’s en Arbeidsvoorwaarden. Vaak hecht de werknemer sterk aan de verworvenheden van arbeidstherapeutisch werken zoals uitstel van functioneringsbeoordelingen en de vrijheid om zelf de arbeidsduur te kunnen beperken bij wisselende belastbaarheid.

STECR Werkwijzer Arbeidstherapie

Nog altijd bestaat oneigenlijk gebruik van het re-integratie instrument arbeidstherapie. De STECR Werkwijzer Arbeidstherapie belicht echter al sinds 2007 de inzet van arbeidstherapie als re-integratie instrument.
Werken op arbeidstherapeutische basis is absoluut niet vrijblijvend. Toepassing van arbeidstherapie zou derhalve in de praktijk eerder uitzondering dan regel moeten zijn. In de praktijk wordt arbeidstherapie veelvuldig toegepast tijdens re-integratie in eigen werk met een duur van soms vele maanden. Het is echter geen geschikt re-integratie instrument dat bij ieder re-integratietraject kan worden ingezet. Werken op arbeidstherapeutische basis heeft alleen betekenis als er onvoldoende duidelijkheid bestaat over de belastbaarheid (loonwaarde ontwikkeling) van de arbeidsongeschikte werknemer. Daarnaast geldt als vuistregel dat in principe een periode van arbeidstherapeutisch werken niet langer duurt dan maximaal vier weken.

Beoordelingskader UWV

Bij de WIA aanvraag toetst UWV de toepassing van arbeidstherapie. Werken op arbeidstherapeutische basis wordt niet gezien als werkhervatting en kan leiden tot de beoordeling van een niet-bevredigend re-integratieresultaat. Werken zonder loonwaarde (met andere woorden op arbeidstherapeutische basis) dient volgens het UWV in de regel niet langer te duren dan 6 weken en is bedoeld om de arbeidsmogelijkheden van de arbeidsongeschikte werknemer te beoordelen. Na afloop van deze periode neemt de werkgever (geadviseerd door de bedrijfsarts) het besluit tot re-integratie in eigen functie of een andere wijze van re-integratie. Het UWV kan daarom ook concluderen dat er te lang is gewerkt op basis van arbeidstherapeutisch werken zonder loonwaarde.
In de rechtspraktijk hanteert de rechtspraak als uitgangspunt dat bij arbeidstherapie sprake is van (volledige) arbeidsongeschiktheid. Bij het verrichten van passende arbeid wordt uitgegaan van (gedeeltelijke) werkhervatting.

In de praktijk

De Werkwijzer Arbeidstherapie van STECR heeft belangrijke implicaties voor bedrijfsartsen en werkgevers. Werken op arbeidstherapeutische basis kan uitsluitend worden ingezet als re-integratie instrument. Standaard starten met arbeidstherapie als een werknemer langere tijd afwezig is geweest wegens arbeidsongeschiktheid, is in de huidige praktijk niet meer aan de orde. De duur van de arbeidstherapie is verder beperkt tot enkele dagen en kan slechts in uitzonderlijke situaties oplopen tot maximaal vier weken.

Regeling Procesgang Eerste Ziektejaar

Regeling procesgang eerste ziektejaar

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst,

Gelet op artikel 71a, tweede lid en zevende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering,

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 2. Gegevensverstrekking aan de bedrijfsarts of de arbodienst

  • 1De werkgever verstrekt aan de bedrijfsarts of de arbodienst tijdig alle noodzakelijke gegevens met betrekking tot het ziekteverzuim van zijn werknemers, teneinde de bedrijfsarts of arbodienst in staat te stellen de advisering, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van de Arbeidsomstandighedenwet en in deze regeling, naar behoren te verrichten.

  • 2De werkgever verlangt indien er naar de verwachting van de bedrijfsarts of de arbodienst sprake is van dreigend langdurig ziekteverzuim, binnen zes weken na de eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid een oordeel van de bedrijfsarts of de arbodienst over het desbetreffende ziektegeval.

  • 3De werkgever verlangt onverwijld een oordeel van de bedrijfsarts of de arbodienst als bedoeld in het tweede lid indien eerst na zes weken blijkt dat het ziekteverzuim naar de verwachting van de bedrijfsarts of de arbodienst langdurig dreigt te zijn.

Artikel 3. Houden van aantekening

Indien er op enig moment gedurende de ziekte van de werknemer naar de verwachting van de bedrijfsarts of de arbodienst sprake is van dreigend langdurig ziekteverzuim houdt de werkgever aantekening als bedoeld in artikel 71a, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of artikel 25, eerste lid, van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen en legt hij in ieder geval alle gegevens, documenten en correspondentie vast die betrekking hebben op het verloop van het ziekteverzuim, het aantal feitelijk gewerkte uren, en de op grond van deze regeling ondernomen activiteiten.

Artikel 4. Het plan van aanpak

  • 1Indien uit het oordeel van de bedrijfsarts of de arbodienst, bedoeld in artikel 2, tweede of derde lid, blijkt dat er nog mogelijkheden zijn om de terugkeer naar arbeid van de werknemer te bevorderen, stelt de werkgever in overeenstemming met de werknemer, binnen twee weken na het oordeel een plan van aanpak op.

  • 2Het plan van aanpak, bedoeld in het eerste lid, omvat in ieder geval:

    • a.de door de werkgever en de werknemer te ondernemen activiteiten gericht op inschakeling in de arbeid, de daarmee te bereiken doelstellingen en de termijnen waarbinnen die doelstellingen naar verwachting kunnen worden bereikt;

    • b.afspraken omtrent de momenten waarop de in het plan van aanpak overeengekomen activiteiten door de werkgever en de werknemer worden geëvalueerd, die evaluatie vindt periodiek, en in ieder geval aan het einde van het eerste ziektejaar plaats, en

    • c.aanwijzing van een persoon die de overeengekomen activiteiten begeleidt en het contact verzorgt tussen werknemer, werkgever en bedrijfsarts of arbodienst.

  • 3Het plan van aanpak wordt schriftelijk vastgelegd. De werkgever verstrekt hiervan onverwijld een afschrift aan de werknemer, de in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde persoon en de bedrijfsarts of de arbodienst.

  • 4De werkgever draagt er zorg voor dat de bedrijfsarts of de arbodienst de werknemer regelmatig hoort over het verloop van de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid en verlangt indien het verloop van de ongeschiktheid naar het oordeel van de bedrijfsarts of de arbodienst bijstelling van het plan van aanpak noodzakelijk maakt, hieromtrent onverwijld advies van de bedrijfsarts of de arbodienst aan zichzelf en de werknemer.

  • 5Het plan van aanpak wordt bijgesteld indien de evaluatie van dat plan van aanpak of het in het vierde lid bedoeld advies van de bedrijfsarts of de arbodienst daartoe aanleiding geeft. Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5. Afwijken van termijnen

Van de termijnen, bedoeld in artikel 2 en 4, kan door de werkgever en de werknemer gemotiveerd worden afgeweken.

Artikel 6. Inhoud van het reïntegratieverslag

  • 1Het reïntegratieverslag, bedoeld in artikel 71a, derde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en artikel 25, derde lid, van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen bevat in ieder geval:

    • a.de noodzakelijke administratieve gegevens van de werknemer, werkgever en bedrijfsarts of arbodienst;

    • b.gegevens omtrent de aard van het bedrijf van de werkgever;

    • c.gegevens omtrent de functie van de werknemer;

    • d.gegevens omtrent de bekwaamheden van de werknemer;

    • e.vermelding van de eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte;

    • f.het oordeel en het advies van de bedrijfsarts of de arbodienst, bedoeld in artikel 2, tweede en derde lid, respectievelijk artikel 4, vierde lid;

    • g.het door de werkgever en de werknemer overeengekomen plan van aanpak en de bijstellingen, bedoeld in artikel 4, vijfde lid;

    • h.de evaluatie aan het einde van het eerste ziektejaar, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onderdeel b, alsmede de meest recente evaluatie van de voortgang en de uitvoering van de in het plan van aanpak gemaakte afspraken;

    • i.een actueel oordeel over de kwaliteit van de arbeidsrelatie door de werkgever en de bedrijfsarts of de arbodienst;

    • j.een actueel oordeel van de bedrijfsarts of de arbodienst over het verloop van de ongeschiktheid tot werken, de functionele beperkingen en mogelijkheden van de werknemer tot het verrichten van arbeid;

    • k.een actueel oordeel van de bedrijfsarts of de arbodienst en de werkgever over de aanwezigheid van passende arbeid bij de werkgever, en

    • l.een oordeel van de werknemer omtrent de op grond van de onderdelen a tot en met k opgenomen gegevens en oordelen.

  • 2Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het reïntegratieverslag, bedoeld in artikel 38, tweede lid, Ziektewet, voor zover dit gezien de resterende duur van het dienstverband gerekend vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken redelijkerwijs te verlangen is.

Artikel 7. Standaarden

Het UWV is bevoegd voor de vastlegging van de in artikel 6, onderdeel j, bedoelde gegevens standaarden vast te stellen.

Artikel 7a. Aanvullende deskundigheid

Indien voor een goede uitvoering van deze regeling naar het oordeel van de bedrijfsarts of de arbodienst aanvullende deskundigheid is vereist, draagt de bedrijfsarts of de arbodienst zorg voor tijdige inschakeling daarvan.

Artikel 8. Grondslag

Deze regeling is mede gebaseerd op artikel 38, zesde lid, van de Ziektewet.

Artikel 9. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar.

‘s-Gravenhage, 25 maart 2002

De

Staatssecretaris

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.F. Hoogervorst

Standaard Geen Duurzaam Benutbare Mogelijkheden (GDBM)

UWV toetst de re-integratie-inspanningen inhoudelijk aan de Beleidsregels. Daarin is opgenomen dat van werkgever en werknemer geen re-integratie-inspanningen worden verwacht als de medewerker geen mogelijkheden meer heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever. Dit is een medische beoordeling, die voorbehouden is aan de bedrijfsarts. De Beleidsregels schrijven voor dat de bedrijfsarts bij zijn beoordeling tevens is gebonden aan verzekeringsgeneeskundige standaarden, richtlijnen en protocollen. Eén van die standaarden is de zogenaamde standaard ‘Geen duurzaam benutbare mogelijkheden’ (hierna: GDBM).

Zie onderstaande link:

GDBM_Lisv_standaard

De standaard: Geen duurzaam benutbare mogelijkheden (GDBM)

In de standaard GDBM wordt aangeduid in welke gevallen een zieke medewerker in het geheel geen benutbare mogelijkheden heeft. Het gaat uitdrukkelijk niet om het arbeidsongeschiktheidspercentage, maar om de feitelijke situatie. Op grond van de standaard is uitsluitend sprake van GDBM indien:

1) betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of AWBZ-instelling voor de duur van 3 maanden of meer;

2) betrokkene bedlegerig is;

3) betrokkene lichamelijk niet zelfredzaam is (en dus hulp nodig heeft bij aankleden, opstaan, persoonlijke verzorging);

4) betrokkene als gevolg van een psychische stoornis minimaal functioneert in zelfverzorging, samenlevingsverband én sociale contacten.

Ook een aantal andere omstandigheden, zoals de aanwezigheid van een terminale ziekte, en een sterk wisselende belastbaarheid, kunnen leiden tot de conclusie dat geen duurzaam benutbare mogelijkheden aanwezig zijn.

Slechts wanneer één van deze situaties zich voordoet, ontbreken duurzaam benutbare mogelijkheden, en mogen re-integratie-inspanningen achterwege blijven. In alle andere gevallen wordt van de werkgever verwacht dat hij re-integratie-inspanningen blijft verrichten.

Wanneer de werkgever, op advies van de bedrijfsarts, expliciet of impliciet aanneemt dat geen duurzaam benutbare mogelijkheden aanwezig zijn, hoewel dit niet conform de standaard is, levert dat voor UWV reden op voor het opleggen van een loonsanctie. Het ten onrechte stilzitten in het re-integratie traject vertraagt bovendien een eventueel ontslag.

Bezwaar maken

Een loonsanctie van UWV is een besluit, waartegen de werkgever (de publiekrechtelijke rechtspersoon) bezwaar kan maken. Een bezwaarschrift is echter alleen zinvol wanneer alsnog aangetoond kan worden dat is voldaan aan de criteria van de standaard GDBM. Het indienen van een bezwaarschrift heeft bovendien geen schorsende werking. De werkgever doet er dus goed aan direct na de ontvangst van een loonsanctiebesluit alsnog werk te maken van de re-integratie-inspanningen die tot dan toe ten onrechte achterwege zijn gebleven. Hiermee kan, los van de uitkomst van de bezwaarprocedure, de periode van de loonsanctie worden beperkt.

Eigen verantwoordelijkheid

Een werkgever die wordt geconfronteerd met een loonsanctie is misschien geneigd de bedrijfsarts aan te wijzen als de ‘schuldige’. De bedrijfsarts heeft echter slechts een adviserende rol. Bij het overnemen van de adviezen moet de werkgever zich ervan vergewissen dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Dit volgt uit artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht. Met andere woorden: de werkgever hoeft de adviezen van de bedrijfsarts niet zonder meer over te nemen. Indien bijvoorbeeld onduidelijk is of de bedrijfsarts de standaard GDBM heeft betrokken bij zijn advies, is het verstandig de bedrijfsarts om een toelichting of aanvulling op zijn advies te vragen.

Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het enkele feit dat de werkgever afgaat op een onjuist advies van de bedrijfsarts (of arbodienst) voor UWV geen grond is voor het intrekken of vernietigen van de loonsanctie. Met andere woorden: de werkgever kan zich niet verschuilen achter de adviezen van de bedrijfsarts of arbodienst (Centrale Raad van Beroep 29 april 2003, RSV 2003/167).


Zoekt u een interim HR-professional? Lees meer >


Conclusie

Het ten onrechte overnemen van de conclusie ‘GDBM’ levert voor de werkgever een groot risico op een loonsanctie op. UWV toetst streng en een kritische blik op de adviezen van bedrijfsarts of arbodienst is daarom noodzakelijk. Wanneer werkgever en werknemer van mening verschillen over de vraag of terecht ‘GDBM’ is aangenomen, loont het de moeite om tussentijds een deskundigenoordeel aan te vragen. Aan de hand daarvan kan de re-integratie eventueel nog bijgestuurd worden.

Tips:

  • Wees kritisch op adviezen die – impliciet of expliciet – inhouden dat voor de betrokken medewerker geen duurzaam benutbare mogelijkheden aanwezig worden geacht.
  • Vraag de bedrijfsarts of hij de standaard GDBM heeft toegepast.
  • Bedenk daarbij dat de werkgever altijd zelf verantwoordelijk blijft als hij adviezen van de bedrijfsarts of arbodienst overneemt.
  • Start na ontvangst van een sanctiebesluit alsnog zo snel mogelijk met de re-integratie-inspanningen, ook indien u als werkgever bezwaar maakt tegen het sanctiebesluit.

Arbeidstherapie. Wat is het ?

ARBEIDSTHERAPIE, WAT IS HET ?
IN WELKE GEVALLEN KAN HET WORDEN GEHANTEERD ?

Samenvatting:
• Kortdurende activiteit als onderdeel van de reïntegratie
o Doel is het verkrijgen van duidelijkheid over de belastbaarheid om te komen tot (uitbreiding) van werkhervatting
o Maximale duur: 4-6 weken
o (uitbreiding van) loonwaarde bepalen na afloop van periode
Arbeidstherapie is een middel om reïntegratie van arbeidsongeschikte werknemers te bevorderen.
Arbeidstherapie is iets anders dan werkhervatting en moet alleen worden ingezet als onduidelijk is wat een zieke medewerker qua werk aan kan. In zo’n geval kan de bedrijfsarts het instrument inzetten gedurende een periode van maximaal 4 weken. Alleen met een duidelijke motivering kan worden geadviseerd de periode nog met twee weken te verlengen.
Arbeidstherapie is dus een “oefenperiode” die vooraf gaat aan het daadwerkelijk toekennen van loonwaarde.
Maandenlang werken op “arbeidstherapeutische basis” is niet de bedoeling.
Deze visie sluit aan bij de “STECR werkwijzer arbeidstherapie” en bij de huidige inzichten van het UWV (wordt ook gehanteerd bij het toetsen van het reïntegratieverslag). Ook in de “beleidsregels beoordelingskader Poortwachter, artikel 8”, is beschreven dat het bij arbeidstherapie moet gaan om een korte periode van maximaal 6 weken.

Bij arbeidstherapie geldt voor de werkgever loondoorbetaling op basis van arbeidsongeschiktheid.

Werken op arbeidstherapeutische basis is niet vrijblijvend daar waar het gaat om aanwezig zijn op de werkplek, wel qua arbeidsprestatie.

Nieuwe werkwijzer Poortwachter UWV

De nieuwe werkwijzer Poortwachter UWV. Wat staat erin ?

Het is een nogal juridisch droog stuk dat vertelt welke stappen in de verzuimaanpak moeten worden gezet. Zowel qua tijdslijn, als afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De meeste van die stappen zijn wel bekend. De highlights.

Verplichte spoor 2 re-integratie

Nieuw is dat na één jaar verzuim het niet per sé verplicht is om (ook) de re-integratie spoor 2 in te zetten.

Als er concrete werkhervattingmogelijkheden in spoor 1 onder handbereik zijn, dan hoeft u niet de bakens te verzetten. Dat betekent dan een extra stap in uw verzuimprotocol om na één jaar plus een kwartaal – dus na 65 weken – te controleren of het misschien niet tóch alsnog spoor 2 re-integratie moet worden.

Kosten re-integratie

Van het UWV mag die re-integratie trouwens best wat kosten. Van “bovenmatige kosten” is pas sprake als die meer bedragen dan 70 procent van het nog te betalen brutoloon over de resterende duur van het dienstverband. Dat kan fiks in de papieren lopen dus.

Stel dat het normale bruto jaarsalaris van de werknemer 30.000 euro bedraagt. En stel dat u in het tweede jaar 85 procent van het loon betaalt. Dan mag u dus van het UWV niet piepen zolang de re-integratiekosten voor het tweede jaar 17.850 euro of minder bedragen.

Instrumentarium

Arbeidstherapie – het uitvoeren van werkzaamheden zonder dat daar loonwaarde aan kan worden toegekend – is altijd kortdurend. Maximaal vier tot zes weken. De therapie is bedoeld om uit te vinden wat de werknemer aankan. Of bijvoorbeeld om te bekijken of aanpassing van werkprocessen tot knelpunten leiden.

In de praktijk komen situaties voor waarbij mensen máándenlang op arbeidstherapeutische basis werken omdat ze onvoldoende belastbaar zijn. Dat kwalificeert het UWV echter als “stagnatie” wat onverbiddelijk tot een loonsanctie leidt. Er bestaat ook een STECR werkwijzer over dit onderwerp.

Scholing

Werkgever en werknemer zijn verplicht scholing aan te bieden respectievelijk uit te voeren. Een opleidings- of trainingstraject is bedoeld om een werknemer geschikter te maken voor ander passend werk. Zo’n traject duurt in de regel maximaal zes maanden. 

Arbeidskundig onderzoek

Weer een ander instrument is het “herverkavelen van functies”. Het is inmiddels gebruikelijk om na 42 weken een arbeidskundig onderzoek uit te laten voeren.

Een arbeidskundige analyseert dan de werkbelasting van de eigen functie en beoordeelt tevens de belasting van eventuele alternatieve functies binnen de eigen organisatie. Deze worden afgezet tegen de door de bedrijfsarts beoordeelde mogelijkheden en beperkingen van de zieke werknemer – het Inzetbaarheidsprofiel – en zodoende wordt uitgerekend of re-integratie spoor 1 tot een reële mogelijkheid behoort. Mogelijk ook door het werk anders te organiseren, het herverdelen van taken, etc.

Gek genoeg valt de term “arbeidskundig onderzoek” niet in de werkwijzer. Maar… in hoofdstuk 10 ‘Arbeidskundige toetsingsaspecten’ valkt te lezen dat het UWV het als een tekortkoming van de re-integratie ziet als de werkgever geen onderzoek heeft ingesteld naar de “herplaatsingsmogelijkheden in (meer) eigen/ander/aangepast werk in de eigen onderneming”. Daar staat het dan toch, zij het niet met zoveel woorden.

Loonsanctie

Wie de werkwijzer leest, krijgt snel het idee dat het loonsancties regent. Er lijkt geen ontkomen aan. Dat idee wordt gevoed doordat het hele proces van re-integratie best ingewikkeld is. En misschien, ondanks deze leidraad, toch wat vaag. Het kent veel “mitsen” en “maren”. Als bijvoorbeeld een re-integratie spoor 2 traject mislukt maar er zijn tóch nog onbenutte benutbare mogelijkheden, dan moet opnieuw geprobeerd worden om… etc, etc. Het lijkt lastig dit onder controle te houden.

Het aantal WIA-aanvragen in 2016 bedroeg 60.000. In 1.800 gevallen werd om inhoudelijke redenen een loonsanctie opgelegd. Dat is slechts drie op de honderd gevallen. Dat valt mee.

Bijna even zo vaak gaat het trouwens mis om administratieve redenen; dossier niet op orde.

Passende arbeid

Het einddoel van de re-integratie is dat de zieke werknemer structureel aan de slag is in ‘passende arbeid’. Daarmee wordt werk bedoeld dat zo nauw mogelijk aansluit bij zijn mogelijkheden, beperkingen en competenties en dat kan iets anders zijn dan het werk dat hij deed.

In alle fasen van de re-integratie blijkt het voor werkgevers lastig om invulling te geven aan het advies van de bedrijfsarts om te zorgen voor passende arbeid.