TFCC letsels

TFCC is de afkorting van “triangulair fibrocartilage complex”.

            

Wat is het?

Het TFCC is een ingewikkeld bandsysteem dat het uiteinde van het spaakbeen en de ellepijp ter hoogte van de pols met elkaar verbindt en stabiliseert. Tevens werkt het als een “stootkussen” en vangt het krachten op tussen het uiteinde van de ellepijp en de polsbotjes, vergelijkbaar met de meniscus in de knie.

Letsels van het TFCC kunnen veroorzaakt worden door slijtage door een te lange ellepijp of door een ongeval. Bij ongeveer 15% van de polsbreuken ontstaat ook een letsel van het TFCC, soms met afbreken van een klein stukje bot van de ellepijp. Slijtage van het TFCC treedt in de loop van het leven bij nagenoeg iedereen op. Rond het 30e levensjaar kunnen de eerste tekenen van slijtage al gevonden worden en bij de 50-plussers wordt bij 50% van alle mensen een scheur in het TFCC gevonden. Deze, aan de leeftijd gerelateerde, slijtage geeft meestal geen klachten, maar kan de beoordeling van pijnklachten aan deze zijde van de pols lastiger maken.

Wat zijn de klachten?

Bij een TFCC scheur treden er pijnklachten op aan de pinkzijde van de pols. Vooral belast draaien en het opdrukken uit een stoel veroorzaakt pijn. Soms is het gewricht tussen het spaakbeen en de ellepijp instabiel geworden. Hierdoor kan de ellepijp als een soort pianotoets ingedrukt worden.

Klachten en de bevindingen bij het lichamelijk onderzoek geven in belangrijke mate richting aan de juiste diagnose. Er zullen in elk geval röntgenfoto’s gemaakt worden om te kijken hoe lang de ellepijp is en om te beoordelen of er afwijkingen aan het bot zichtbaar zijn, zoals artrose of (oude) botbreuken. In een aantal gevallen wordt een MRI-scan gemaakt of een kijkoperatie verricht. Het nadeel van een MRI-scan is dat niet alle TFCC letsels zichtbaar zijn en andersom, op oudere leeftijd vaak sprake is van een aan de leeftijd gerelateerde TFCC afwijking, die niets met de klachten te maken heeft. Met een polsscopie (kijkoperatie) kan het TFCC direct in beeld gebracht worden, echter de dieper gelegen delen kunnen het beste met het lichamelijk onderzoek beoordeeld worden.

Wat kan er aan gedaan worden?

De behandeling van het TFCC letsel is onder andere afhankelijk van de oorzaak, de ernst van het letsel en de tijd tussen letsel en ontdekken van de afwijkingen.

Niet-operatieve behandeling

Stabiele TFCC letsels, veroorzaakt door een ongeval, kunnen in het acute stadium behandeld worden met een bovenarms gips gedurende vier tot zes weken. Hierna volgt een periode van handtherapie gedurende twee tot drie maanden om de pols soepeler en sterker te maken. Bij veel centrale scheuren in het TFCC verdwijnen uiteindelijk de klachten.

De pijn van degeneratieve letsels kunnen ook verminderen met spalktherapie, NSAID’s (zoals ibuprofen en diclofenac) en corticosteroïden injecties.

Operatieve behandeling

Met een polsscopie kun je letsels van het TFCC aantonen, maar ook behandelen.

Losse flarden kunnen glad worden gemaakt door ze te “schaven” en in sommige gevallen kan het TFCC letsel scopisch gehecht worden.

In de meeste gevallen van instabiliteit moet het TFCC gehecht worden via een open procedure. Er wordt een snee gemaakt ter hoogte van de kop van de ellepijp en met botankertjes of pennetjes en staaldraad wordt het TFCC weer vastgemaakt. Bij zeer ernstige instabiliteit en een niet meer te herstellen TFCC, wordt het TFCC gereconstrueerd met lichaamseigen peesweefsel of in een uiterst geval met een prothese.

Een degeneratief ofwel slijtage letsel veroorzaakt door een te lange ellepijp kan behandeld worden door de ellepijp korter te maken of een klein plakje van de ulna af te schaven, de zogenaamde Wafer procedure.

Arbeidstherapie. Wat is het ?

ARBEIDSTHERAPIE, WAT IS HET ?
IN WELKE GEVALLEN KAN HET WORDEN GEHANTEERD ?

Samenvatting:
• Kortdurende activiteit als onderdeel van de reïntegratie
o Doel is het verkrijgen van duidelijkheid over de belastbaarheid om te komen tot (uitbreiding) van werkhervatting
o Maximale duur: 4-6 weken
o (uitbreiding van) loonwaarde bepalen na afloop van periode
Arbeidstherapie is een middel om reïntegratie van arbeidsongeschikte werknemers te bevorderen.
Arbeidstherapie is iets anders dan werkhervatting en moet alleen worden ingezet als onduidelijk is wat een zieke medewerker qua werk aan kan. In zo’n geval kan de bedrijfsarts het instrument inzetten gedurende een periode van maximaal 4 weken. Alleen met een duidelijke motivering kan worden geadviseerd de periode nog met twee weken te verlengen.
Arbeidstherapie is dus een “oefenperiode” die vooraf gaat aan het daadwerkelijk toekennen van loonwaarde.
Maandenlang werken op “arbeidstherapeutische basis” is niet de bedoeling.
Deze visie sluit aan bij de “STECR werkwijzer arbeidstherapie” en bij de huidige inzichten van het UWV (wordt ook gehanteerd bij het toetsen van het reïntegratieverslag). Ook in de “beleidsregels beoordelingskader Poortwachter, artikel 8”, is beschreven dat het bij arbeidstherapie moet gaan om een korte periode van maximaal 6 weken.

Bij arbeidstherapie geldt voor de werkgever loondoorbetaling op basis van arbeidsongeschiktheid.

Werken op arbeidstherapeutische basis is niet vrijblijvend daar waar het gaat om aanwezig zijn op de werkplek, wel qua arbeidsprestatie.

Nieuwe werkwijzer Poortwachter UWV

De nieuwe werkwijzer Poortwachter UWV. Wat staat erin ?

Het is een nogal juridisch droog stuk dat vertelt welke stappen in de verzuimaanpak moeten worden gezet. Zowel qua tijdslijn, als afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De meeste van die stappen zijn wel bekend. De highlights.

Verplichte spoor 2 re-integratie

Nieuw is dat na één jaar verzuim het niet per sé verplicht is om (ook) de re-integratie spoor 2 in te zetten.

Als er concrete werkhervattingmogelijkheden in spoor 1 onder handbereik zijn, dan hoeft u niet de bakens te verzetten. Dat betekent dan een extra stap in uw verzuimprotocol om na één jaar plus een kwartaal – dus na 65 weken – te controleren of het misschien niet tóch alsnog spoor 2 re-integratie moet worden.

Kosten re-integratie

Van het UWV mag die re-integratie trouwens best wat kosten. Van “bovenmatige kosten” is pas sprake als die meer bedragen dan 70 procent van het nog te betalen brutoloon over de resterende duur van het dienstverband. Dat kan fiks in de papieren lopen dus.

Stel dat het normale bruto jaarsalaris van de werknemer 30.000 euro bedraagt. En stel dat u in het tweede jaar 85 procent van het loon betaalt. Dan mag u dus van het UWV niet piepen zolang de re-integratiekosten voor het tweede jaar 17.850 euro of minder bedragen.

Instrumentarium

Arbeidstherapie – het uitvoeren van werkzaamheden zonder dat daar loonwaarde aan kan worden toegekend – is altijd kortdurend. Maximaal vier tot zes weken. De therapie is bedoeld om uit te vinden wat de werknemer aankan. Of bijvoorbeeld om te bekijken of aanpassing van werkprocessen tot knelpunten leiden.

In de praktijk komen situaties voor waarbij mensen máándenlang op arbeidstherapeutische basis werken omdat ze onvoldoende belastbaar zijn. Dat kwalificeert het UWV echter als “stagnatie” wat onverbiddelijk tot een loonsanctie leidt. Er bestaat ook een STECR werkwijzer over dit onderwerp.

Scholing

Werkgever en werknemer zijn verplicht scholing aan te bieden respectievelijk uit te voeren. Een opleidings- of trainingstraject is bedoeld om een werknemer geschikter te maken voor ander passend werk. Zo’n traject duurt in de regel maximaal zes maanden. 

Arbeidskundig onderzoek

Weer een ander instrument is het “herverkavelen van functies”. Het is inmiddels gebruikelijk om na 42 weken een arbeidskundig onderzoek uit te laten voeren.

Een arbeidskundige analyseert dan de werkbelasting van de eigen functie en beoordeelt tevens de belasting van eventuele alternatieve functies binnen de eigen organisatie. Deze worden afgezet tegen de door de bedrijfsarts beoordeelde mogelijkheden en beperkingen van de zieke werknemer – het Inzetbaarheidsprofiel – en zodoende wordt uitgerekend of re-integratie spoor 1 tot een reële mogelijkheid behoort. Mogelijk ook door het werk anders te organiseren, het herverdelen van taken, etc.

Gek genoeg valt de term “arbeidskundig onderzoek” niet in de werkwijzer. Maar… in hoofdstuk 10 ‘Arbeidskundige toetsingsaspecten’ valkt te lezen dat het UWV het als een tekortkoming van de re-integratie ziet als de werkgever geen onderzoek heeft ingesteld naar de “herplaatsingsmogelijkheden in (meer) eigen/ander/aangepast werk in de eigen onderneming”. Daar staat het dan toch, zij het niet met zoveel woorden.

Loonsanctie

Wie de werkwijzer leest, krijgt snel het idee dat het loonsancties regent. Er lijkt geen ontkomen aan. Dat idee wordt gevoed doordat het hele proces van re-integratie best ingewikkeld is. En misschien, ondanks deze leidraad, toch wat vaag. Het kent veel “mitsen” en “maren”. Als bijvoorbeeld een re-integratie spoor 2 traject mislukt maar er zijn tóch nog onbenutte benutbare mogelijkheden, dan moet opnieuw geprobeerd worden om… etc, etc. Het lijkt lastig dit onder controle te houden.

Het aantal WIA-aanvragen in 2016 bedroeg 60.000. In 1.800 gevallen werd om inhoudelijke redenen een loonsanctie opgelegd. Dat is slechts drie op de honderd gevallen. Dat valt mee.

Bijna even zo vaak gaat het trouwens mis om administratieve redenen; dossier niet op orde.

Passende arbeid

Het einddoel van de re-integratie is dat de zieke werknemer structureel aan de slag is in ‘passende arbeid’. Daarmee wordt werk bedoeld dat zo nauw mogelijk aansluit bij zijn mogelijkheden, beperkingen en competenties en dat kan iets anders zijn dan het werk dat hij deed.

In alle fasen van de re-integratie blijkt het voor werkgevers lastig om invulling te geven aan het advies van de bedrijfsarts om te zorgen voor passende arbeid.